Rondetafelgesprek over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking met Tineke Ceelen – 19 september 2025
Op vrijdag 19 september 2025 organiseerden foodFIRST, Socires en Cordaid een rondetafelgesprek met zo’n 25 deskundigen uit overheid, kennisinstellingen, ontwikkelingsorganisaties en filantropie over de toekomst van ontwikkelingssamenwerking met Tineke Ceelen. Ceelen is oud-directeur van Stichting Vluchteling en Cordaid. Zij heeft recent haar persoonlijke ervaringen opgeschreven in het bijzondere en boeiende boek Vlucht: Van oorlog naar crisis naar ramp, een leven lang. Paul van den Berg (Cordaid) en Cor van Beuningen (Socires) reageerden op Ceelen’s verhaal waarna de deelnemers met elkaar geëngageerd in gesprek gingen.
Tijdens deze bijeenkomst stond de centrale vraag van Tineke Ceelen centraal: “Hoe hebben we dit kunnen laten gebeuren?” Deze vraag verwijst naar het snel afnemende draagvlak voor humanitaire organisaties in Nederland, zoals Stichting Vluchteling, Save the Children en Pax. De urgentie van deze vraag werd door meerdere deelnemers gedeeld en vormde de rode draad van het gesprek.
Tineke Ceelen reflecteerde op haar ervaringen bij Memisa, een organisatie die in het verleden kon rekenen op breed maatschappelijk draagvlak. Dat draagvlak kwam voort uit de aanwezigheid van uitgezonden medewerkers en hun families, die als ambassadeurs fungeerden. De betrokkenheid was persoonlijk, lokaal verankerd en gebaseerd op vertrouwen. In contrast daarmee is de huidige hulpverlening sterk geprofessionaliseerd en geformaliseerd, wat heeft geleid tot een verlies aan menselijkheid en verbondenheid. Volgens Tineke is het werk tegenwoordig “compleet het andere uiterste” geworden: onpersoonlijk en oververzakelijkt.
Een ander belangrijk thema was de transformatie van hulporganisaties naar sociale ondernemingen met businessmodellen. Deze ontwikkeling leidde tot een disconnect met de maatschappelijke identiteit van de organisaties. De poging om als commerciële entiteit te opereren kostte niet alleen geld, maar ook draagvlak. Dit werd mede veroorzaakt door het beëindigen van het medefinancieringsstelsel, waardoor organisaties hun meerjarige subsidies verloren en op zoek moesten naar alternatieve inkomstenbronnen.
De vraag werd gesteld hoe diep het engagement van de samenleving nog is. Waar vroeger donateurs langdurig betrokken waren, is er nu sprake van vluchtig engagement. Nieuwe donateurs komen en gaan snel, en zijn moeilijk vast te houden. Dit stelt organisaties voor een grote uitdaging. Tegelijkertijd werd benadrukt dat Nederland nog steeds een vrijgevig land is, mits het verhaal dat verteld wordt authentiek en betrokken is.
Tijdens de discussie werd een belangrijk inzicht vanuit de wetenschap ingebracht: het is niet de maatschappij die zich heeft afgekeerd van de organisaties, maar de organisaties die zich hebben verwijderd van de maatschappij. Dit inzicht werd als pijnlijk maar herkenbaar ervaren. Solidariteit bestaat nog steeds, vooral dichtbij, maar het vertrouwen in de tussenpersonen – de hulporganisaties – is beschadigd. Websites en campagnes richten zich te veel op donaties en te weinig op het inhoudelijke verhaal.
Ook werd gesproken over de verstatelijking van de sector: de toenemende afhankelijkheid van overheidssubsidies heeft geleid tot verlies van soevereiniteit en maatschappelijke basis. Accountability en meetbaarheid zijn doorgeschoten, waardoor het maatschappelijke DNA van organisaties is verzwakt. Tegelijkertijd is er een bredere geopolitieke verschuiving gaande. De term “ontwikkelingssamenwerking” roept koloniale connotaties op en is in veel Afrikaanse landen niet meer welkom. In plaats daarvan zou Nederland zich moeten positioneren als partner op het gebied van water, landbouw en voedsel, met een focus op wederzijdse belangen en geopolitieke relevantie, aldus een van de sprekers.
Er werd gepleit voor een nieuw narratief waarin veiligheid, solidariteit en eigenbelang samenkomen. Dit narratief moet eenvoudig, authentiek en emotioneel aansprekend zijn. Boegbeelden die dit verhaal kunnen vertellen zijn essentieel, evenals het betrekken van mensen uit het globale zuiden die hun eigen verhaal kunnen delen. Zulke verhalen hebben een grotere impact dan die van Nederlandse vertegenwoordigers.
Een ander belangrijk punt was het gebrek aan wereldburgerschapsonderwijs sinds het verdwijnen van NCDO. Er werd voorgesteld dat organisaties gezamenlijk 10% van hun budget zouden investeren in een nieuwe entiteit die deze taak op zich neemt. Hoewel dit idee als heilig werd beschouwd, werd ook erkend dat het in tijden van bezuinigingen moeilijk te realiseren is.
Tot slot werd benadrukt dat de sector zich in een transitie bevindt. Lokalisering is een belangrijke ontwikkeling: lokale partners moeten de leiding nemen, terwijl internationale NGO’s een ondersteunende rol vervullen. Dit vraagt om een bescheiden en terughoudende houding van Nederlandse organisaties.
De sessie eindigde met de oproep om het gesprek voort te zetten, zowel informeel als in bredere kring. De urgentie van de situatie werd breed gedeeld, evenals de noodzaak om gezamenlijk te reflecteren op het verleden en te bouwen aan een toekomst waarin solidariteit, vertrouwen,verbinding en betrokkenheid weer centraal staan.