Verslag van de derde stakeholderdialoogsessie 12 december 2025 over de Geïntegreerde toepassing van EU-duurzaamheidswetgeving

De bijeenkomst op 12 december 2025 bij evofenedex vormde de derde van vier stakeholderdialoogsessies van het pilotproject Geïntegreerde toepassing van EU-duurzaamheidswetgeving. Waar de eerste sessie (zie verslag) gericht was op het gezamenlijk duiden van knelpunten en de tweede sessie (zie verslag) op het verkennen van oplossingsrichtingen, stond deze derde dialoog in het teken van het toetsen van een aanzet voor een kader voor een geïntegreerde aanpak. Centraal stond de vraag of dit kader bedrijven helpt om de verschillend EU-duurzaamheidswetten samenhangend en werkbaar te implementeren, en welke randvoorwaarden nodig zijn om dit in de praktijk te laten slagen.
Bedrijven worstelen in toenemende mate met de opeenstapeling en verscheidenheid van duurzaamheidswetgeving. Volgens Ewald Wermuth (voorzitter foodFIRST) is de bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen nog steeds groot maar ervaren veel organisaties overlappende verplichtingen, meerdere informatieverzoeken en een groeiende administratieve last, ook als ze niet direct binnen de scope van een wet vallen. Het pilotproject richt zich op de vraag hoe bedrijven hier op een slimmere en efficiëntere manier mee om kunnen gaan. Het doel is om regeldruk te verminderen zonder afbreuk te doen aan de ambitie om te zorgen dat wetgeving bijdraagt aan positieve impact in waardeketens.
Vanuit de gastorganisatie evofenedex benadrukte Willemijn Gwanmesia (projectmanager IMVO en Compliance) het belang van ondersteuning van bedrijven bij complexe, internationale regelgeving. Data, digitalisering en vereenvoudiging zijn cruciaal om duurzaamheidswetgeving uitvoerbaar te maken, met name bij productgerelateerde regels. Een geïntegreerde benadering zal bedrijven zeker helpen om weg te blijven van losse en parallelle compliance-trajecten.
Waarom een geïntegreerde benadering?
Het integreren van verschillende duurzaamheidswetten kan volgens de moderator, Manon Wolfkamp, in één samenhangend proces op meerdere niveaus waarde toevoegen. Strategisch zorgt dit voor duidelijker governance en eigenaarschap, en voor een betere aansluiting op bedrijfsdoelen en risicomanagement. Op impactniveau biedt een geïntegreerde aanpak meer ruimte om eigen duurzaamheidsambities te realiseren en positieve verandering in ketens te stimuleren. Operationeel leidt dit tot minder parallelle trajecten, minder dubbele dataverzameling en lagere kosten, evenals tot consistente rapportage en communicatie.
Manon introduceerde vervolgens een aanzet voor een kader voor een geïntegreerde benadering, waarin de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen centraal staan. Het grootste deel van potentiële negatieve milieu- en mensenrechtenimpact doet zich voor upstream en downstream in (inter)nationale ketens. De genoemde EU-duurzaamheidswetten (CSDDD, CSRD, EUDR, FLR, EUBR) bouwen voort op deze richtlijnen die van bedrijven vragen om een doorlopend proces van due diligence toe te passen om de risico’s op mensenrechten en milieu in hun ketens te identificeren en aan te pakken. Zie ook, Due diligence in 6 stappen op de website van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (https://www.rvo.nl/onderwerpen/mvo/buitenland/due-diligence-6-stappen).
Het identificeren en beoordelen van negatieve gevolgen in EU-wetgeving
Onderstaande tabel illustreert dit door te laten zien hoe stap 2 van de OESO due diligence-cyclus – het identificeren en beoordelen van (potentiële) negatieve gevolgen – terugkomt in verschillende EU-wetten. Waar de OESO-richtlijnen uitgaan van de volledige waardeketen en prioritering op basis van ernst en waarschijnlijkheid, leggen de afzonderlijke wetten accenten op specifieke risico’s (zoals ontbossing of gedwongen arbeid) of perspectieven (zoals dubbele materialiteit). De tabel maakt zichtbaar dat deze wettelijke vereisten geen losstaande verplichtingen zijn, maar uitwerkingen van dezelfde OESO-basis. Per wet kunnen er nog aanvullende en/of verdiepende eisen zijn. Zo stelt de Ontbossingverordening aanvullende eisen op de verzameling van gegevens over de geolocatie van een perceel. Dat is in dit overzicht nog niet meegenomen.

Bedrijven kunnen niet alle risico’s tegelijkertijd aanpakken. Daarom is prioritering mogelijk en essentieel. In lijn met de OESO-richtlijnen gebeurt dit op basis van ernst en waarschijnlijkheid van negatieve gevolgen. Specifieke risico’s zoals ontbossing bij bepaalde grondstoffen of gedwongen en verplichte arbeid in de keten moeten daarbij altijd prioriteit krijgen omdat daar specifieke wetgeving op is.
Verschillende ketenbegrippen in EU-wetgeving
De EU-duurzaamheidswetten hanteren verschillende definities van het begrip ‘keten’. Deze definities sluiten telkens aan bij het specifieke doel van de betreffende wet en zien daardoor vaak op een deel of perspectief van de keten:
- CSDDD: activiteitenketen (activiteiten van het bedrijf, dochterondernemingen en zakelijke relaties)
- CSRD: waardeketen (vanuit het perspectief van rapportage en impact)
- EUDR: oorsprong (herkomst van specifieke grondstoffen en producten)
- Forced Labour Regulation (FLR): productieketen
- EU Batterijenverordening (EUBR): toeleveringsketen
Deze variatie in terminologie en afbakening maakt het voor bedrijven lastig om het overzicht te behouden en leidt in de praktijk tot gefragmenteerde implementatie en dubbele informatieverzoeken. De OESO-richtlijnen hanteren daarentegen één overkoepelend en consistent uitgangspunt: de volledige waardeketen. Deze omvat alle schakels, van grondstofwinning en productie tot transport, gebruik en end-of-life (hergebruik en recycling). Juist doordat de OESO-richtlijnen deze volledige waardeketen bestrijken, zijn zij zo bruikbaar voor de ontwikkeling van een geïntegreerde benadering.

Belangrijke inzichten uit de dialoog
- Het is wenselijk ook de EPWR (Ecodesign), de PPWR (verpakkingen) en de CBAM (CO2-heffing) mee te nemen bij het ontwikkelen van een geïntegreerde benadering.
- De OESO-richtlijnen vormen de basis voor naleving van EU-duurzaamheidswetgeving. Doordat zij betrekking hebben op de hele waardeketen, bieden zij de ruggengraat voor een geïntegreerde aanpak.
- De richtlijnen zijn in het bedrijfsleven vaak nog onvoldoende bekend en vragen om verdere operationalisering naar concrete bedrijfsprocessen.
- In een geïntegreerde benadering geldt: eerst de OESO-richtlijnen implementeren, en vervolgens per wet bepalen welke aanvullende of specifieke vereisten van toepassing zijn.
- De OESO-richtlijnen zijn geen extra administratieve last, maar juist een hulpmiddel: een goede toepassing vermindert regeldruk en draagt bij aan compliance met meerdere wetten tegelijk.
Highlights gesprekstafels
In de groepsgesprekken werd breed herkend dat bedrijven moeite hebben om het overzicht te behouden. Meerdere deelnemers gaven aan dat zij “door de bomen het bos niet meer zien” door de hoeveelheid wetgeving, begrippen en informatie-uitvragen. De visuele manier waarop in het project de samenhang tussen wetten en de OESO due diligence-stappen wordt gepresenteerd, werd daarom als zeer nuttig en helpend ervaren. De deelnemers gingen verdeeld over vier tafels in gesprek aan de hand van twee centrale vragen:
1. Wat is er nodig om de OESO-richtlijnen als basis voor een geïntegreerde aanpak intern verder te brengen, en wat hebben bedrijven nodig om dit praktisch te vertalen?
Interne organisatie en eigenaarschap: Een terugkerend punt was dat het eigenaarschap van verschillende duurzaamheidswetten vaak bij verschillende afdelingen ligt. Dit leidt tot versnippering, extra afstemming en onnodige regeldruk. Breng daarom de interne belanghebbenden en wat hun binnen de business drijft goed in kaart. Veel organisaties beschikken slechts over één verantwoordelijke of hebben beperkte tijd, kennis en middelen. Draagvlak vanuit het management is daarbij doorslaggevend voor de ruimte die afdelingen krijgen om ESG te prioriteren. Wanneer medewerkers vooral op marge of korte termijn worden beoordeeld, is het lastig om duurzaamheid structureel te verankeren. Deelnemers benadrukten dat de koppeling met toekomstbestendigheid, reputatie, besparingen, risicomanagement, leveringszekerheid en/of circulair gebruik noodzakelijk is om intern prioriteit te krijgen. Het delen van goede praktijken en vooral de business case – ook vertaald naar kleine bedrijven – helpt zeker.
Taal, rolverdeling en interne vertaling: Verschillende deelnemers wezen erop dat verschillende functies binnen een organisatie ook verschillende talen spreken. Juridische termen en OESO-begrippensluiten vaak onvoldoende aan bij de praktijk van bijvoorbeeld inkoop, verkoop of logistiek. Het vertalen van wetgeving en de due diligence-stappen naar begrijpelijke, functiegerichte taal werd genoemd als slaagfactor, evenals het actief ophalen van feedback bij collega’s en klanten om onnodige of overlappende uitvragen te voorkomen.
Data, systemen en kosten: Dataverzameling werd als een van de grootste knelpunten benoemd. Bedrijven krijgen te maken met uiteenlopende vragenlijsten van klanten, verschillende IT-systemen die niet altijd geschikt zijn voor alle wetten, hoge implementatiekosten en zorgen over vertrouwelijkheid van data. Veel beschikbare systemen weten bovendien onvoldoende wat specifieke wetgeving vraagt. Templates, lagere kosten, meer standaardisatie en duidelijkheid over welke systemen waarvoor geschikt zijn, werden als belangrijk genoemd.
Samenwerking en machtsverhoudingen in de keten: Met name kleinere bedrijven ervaren druk vanuit grotere klanten, die uitgebreide duurzaamheidsinformatie opvragen zonder daar altijd ondersteuning of erkenning tegenover te stellen. Tegelijkertijd blijven prijs en commerciële voorwaarden vaak leidend. Deelnemers gaven aan dat grotere bedrijven beter moeten worden geïnformeerd over wat realistisch en redelijk is om uit te vragen en welke verantwoordelijkheid zij zelf hebben binnen een geïntegreerde aanpak.
2. Wat doen bedrijven nu al dat kan bijdragen aan een geïntegreerde aanpak in ketens, en hoe helpt dat?
In de tweede gespreksronde deelden deelnemers bestaande instrumenten en werkwijzen die zij inzetten om grip te krijgen op duurzaamheid in de keten. Genoemd werden onder meer bepaalde ISO-normen, LCA’s, audits (zoals SEDEX/SMETA), VSME, certificeringen met chain-of-custody (zoals FSC), leveranciersbezoeken en platforms zoals EcoVadis, Amfori en B Corp.
Effectiviteit en beperkingen van bestaande tools: Hoewel deze instrumenten helpen bij interne verankering en bewustwording, werd ook hun beperking benadrukt. Een belangrijk knelpunt is dat verschillende klanten verschillende audits en systemen verlangen. Wat voor de ene klant voldoende is (bijvoorbeeld SMETA), volstaat voor de andere niet (bijvoorbeeld EcoVadis). Dit leidt tot inefficiëntie en hoge kosten, terwijl de onderliggende vragen vaak vergelijkbaar zijn.
Certificering werd nadrukkelijk niet gezien als een ‘green lane’ onder EU-wetgeving. Voorbeelden zoals RSPO en Skal laten zien dat certificering soms zelfs extra lasten en kosten met zich meebrengt, waardoor het voor bedrijven financieel lastig wordt. EcoVadis en B Corp werden door sommige deelnemers vooral als marketinginstrumenten gezien, met beperkte inhoudelijke waarde voor wettelijke compliance.
LCA’s, standaarden en meetbaarheid: Life Cycle Assessments worden als effectief ervaren, met name omdat CO₂-reductie wettelijk verplicht en meetbaar is. Tegelijkertijd vormt het ontbreken van uniforme standaarden en vastgestelde methodieken een groot probleem, vooral voor bedrijven met veel producten en complexe ketens. Er is sterke behoefte aan vaste, sector- of productgerichte normen (bijvoorbeeld voor CO₂-equivalenten), bij voorkeur gekoppeld aan instrumenten zoals het Digital Product Passport.
Datadeling en ketensamenwerking: Databases en dataplatforms, zoals GS1, werden gezien als kansrijk voor harmonisatie en standaardisering, maar roepen ook vragen op over vertrouwelijkheid en verschillen in nationale wetgeving rond datadeling (bijvoorbeeld geodata). Met name in sectoren zoals distributie en logistiek, waar samenwerking met concurrenten gevoelig ligt, is behoefte aan veilige manieren om data te delen zonder concurrentiegevoelige informatie prijs te geven. Amfori werd genoemd als tool die dit deels faciliteert.
Relatie met klanten en strategische inbedding: Meerdere deelnemers gaven aan dat zij steeds vaker vooraf met klanten in gesprek gaan over duurzaamheidsdoelen, in plaats van achteraf data te verzamelen. Duurzaamheid wordt nu vaak nog reactief opgepakt op basis van klantvragen en wettelijke verplichtingen, en minder vanuit een strategische benadering. Het inzichtelijk maken van de businesscase – bijvoorbeeld via risicomanagement, leveringszekerheid, kostenbesparing en circulair gebruik – werd genoemd als sleutel om bestuur en management mee te krijgen. Het ‘doing good’ is niet genoeg.
Daarnaast werd gewezen op het belang van sectorverbanden en brancheorganisaties om standaarden te ontwikkelen, uniformiteit bij LCA’s te ontwikkelen, kennis te bundelen en bedrijven te ondersteunen bij implementatie.
Reflectie
De plenaire terugkoppeling bevestigde dat de ‘mapping’ van de verschillende EU-duurzaamheidswetten tegen de OESO-richtlijnen als zeer nuttig wordt ervan en het voorgestelde kader helpt om samenhang te zien tussen verschillende wetten en dubbel werk te voorkomen. Deelnemers benadrukten de behoefte aan een efficiënte en pragmatische aanpak met eenvoudige taal, praktische handvatten, goede voorbeelden en gestandaardiseerde formats.
Daarnaast werd gewezen op het belang van een ‘faire’ samenwerking in de keten en binnen sectoren. Grote bedrijven hebben een belangrijke rol in het ondersteunen van kleinere leveranciers, zodat gedeelde verantwoordelijkheid ook in de praktijk vorm krijgt. De uitvraag naar informatie moet realistisch en redelijk blijven.
Omdat de wetten ruimte laten voor interpretatie is een steunpunt wenselijk waar bedrijven hun vragen kunnen neerleggen. In de praktijk worden nu veelal de brancheorganisaties benaderd maar deze moeten door een adequate informatievoorziening daartoe wel in staat worden gesteld. Er is te veel versnippering bij de loketten, ook van de toezichthouders, waar bedrijven terecht kunnen.
Een geïntegreerde aanpak moet dus vooral pragmatisch en impactgericht zijn. De inzichten uit deze derde dialoogsessie vormen input voor de verdere uitwerking van het kader en voor de vierde dialoogsessie, waarin de sectorale toepassing centraal zal staan. Daarnaast zullen de inzichten benut worden voor de opzet van de training- en e-learningsessies van het pilotproject.
Kijk voor meer informatie op foodfirst.eu/imvo.
